Ontwikkelingsniveau
Onderzoek en ervaring hebben ons geleerd dat de manier waarop men omgaat met ziekte, dood en rouw, vergelijkbaar is met de manier waarop kinderen, met een vergelijkbare ontwikkelingsleeftijd, hiermee omgaan. Daarom is kennis van de ontwikkelingsleeftijd van de cliënt belangrijk. Met deze kennis kunnen wij hen beter begrijpen, achterhalen wij eerder de betekenis van hun gedrag en kunnen wij gemakkelijker aansluiten bij het belevingsniveau van die persoon. Meestal wordt dan de volgende indeling gehanteerd:
1. zeer ernstig verstandelijk gehandicapt, met een ontwikkelingsleeftijd van 0-2 jaar
2. ernstig verstandelijk gehandicapt, 2-4 jaar
3. matig verstandelijk gehandicapt, 4-6 jaar
4. licht verstandelijk gehandicapt, 6-12 jaar.
Bij iedere ontwikkelingsleeftijd hoort een eigen manier van omgaan met dood en sterven.
- Mensen met een zeer ernstige verstandelijke beperking kennen geen doodsbesef; ze begrijpen het niet.
- Mensen met een ernstige verstandelijke beperking denken sterk egocentrisch; zij reageren vaak dan ook nuchter bij het overlijden van bekende mensen. Ook hier wordt het gemis vaak later ervaren, en wordt het mogelijk zichtbaar door gedragsveranderingen.
- Mensen met een matige verstandelijke beperking laten zich vaak leiden door spontane impulsen. Praten met hen over dood en sterven is wat makkelijker. Het begripsvermogen en het vermogen om zich in anderen in te leven is wat groter. Zij zoeken zelf ook naar logische verklaringen voor de gebeurtenissen.
- Mensen met een lichte verstandelijke beperking kunnen logisch denken, zij het gekoppeld aan concrete voorstellingen. Over ziekte en dood bestaan reële beelden; de dood is onomkeerbaar. Hun rouwprocessen lijken op die van ons, vaak is men wel impulsief. Bovenstaande heeft gevolgen voor de manier van begeleiding.
Maak jouw eigen website met JouwWeb